Het moet op een vrijdagmiddag vlak voor het paasweekend geweest zijn. Samen met een paar collega’s tuurde ik naar de kalender in de koffiekamer. Er werd druk gewezen, gepraat en hier en daar een persoonlijke agenda of telefoon geraadpleegd.
Geblader, gestreep, gemopper. ‘Ja zeg, Koningsdag is ook al geen extra vrije dag’. De uitgestoken vinger bleef als een snavel bij de 26e hangen. ‘En hoe valt de kerst dit jaar?’ onderbrak een andere collega. Gezamenlijk kwamen we tot de conclusie, zoals ieder jaar overigens, dat tweede pinksterdag de laatste vrije dag zou zijn tot aan de kerst, de zomervakantie niet meegerekend uiteraard. Terwijl we de Christelijke feestdagen de revue lieten passeren, besefte ik ineens hoe het kerkelijk jaar in Nederland zelfs diep is doorgedrongen tot de CAO’s in het bedrijfsleven. Het kerkelijk jaar, waar haalde ik die woorden ineens vandaan?
Als kind leerde ik al dat dat jaar niet gelijk loopt met een kalenderjaar of bijvoorbeeld een belastingjaar. Op latere leeftijd leerde ik ook nog dat die woorden niet uit de Bijbel kwamen, maar uit het menselijk brein. In de kringen van mijn ouders werd een kerkelijk, of liturgisch, jaar geopend met een feestelijk weekend in september en afgesloten met een kerkdienst in mei waarin mensen openbare belijdenis van hun geloof aflegden. Belijdenis was een soort seizoensafsluiter en samen met Hemelvaart en Pinksteren een van de laatse hoogtijdagen voor de zomer.
En ja, zo gaat het in een groot deel van Christelijk Nederland nog steeds, daar is op zich niets mis mee natuurlijk. Ieder jaar beginnen we weer braaf opnieuw. Vanaf september wordt er toegewerkt en uitgekeken naar advent en kerst Het is een goede Joodse gewoonte om gedenk- en feestmomenten te hebben, maar ik vraag me weleens af of we met ons kerkelijk jaar niet in een belemmerend cirkeltje terecht zijn gekomen.
De logica achter de kerkelijke feesten is helder: Jezus werd geboren, gekruisigd, begraven, stond op uit de dood, steeg op ten hemel en stortte de heilige Geest uit. Dat was Zijn leven op aarde en die bijzondere momenten zijn de grondlegger voor het Christendom zoals we dat nu kennen. Maar met de uitstorting van de Heilige Geest is het verhaal natuurlijk niet afgelopen, met die uitstorting gaat het juist verder! Pinksteren is niet zozeer het einde van een kerkelijk of liturgisch jaar, maar in diepste zin het begin van het gemeenteleven in de praktijk.
Toch bekruipt me soms het gevoel dat we bij de woorden van Jezus in Handelingen 1:4-5 gestopt zijn, alsof dat einde verhaal was: Ga niet weg uit Jeruzalem, maar blijf daar wachten tot de belofte van de Vader, waarover jullie van mij hebben gehoord, in vervulling zal gaan. Johannes doopte met water, maar binnenkort worden jullie gedoopt met de heilige Geest. De vraag is, waar wachten wij nog op?
Die doop met de beloofde heilige Geest is ook voor ons. Het helpt ons om de wereld in te gaan en het evangelie te verkondigen. Het geeft ons kracht om verleidingen en angsten te weerstaan. Het geeft ons wijsheid om de ondoorgrondelijke dingen van God te begrijpen. Laten we er toch voor waken dat we niet stoppen na de pinksterviering, alsof dat het plafond van onze groei is, om vervolgens weer van voor af aan beginnen.
Er wordt van ons verwacht dat we verder gaan met de hulp van Zijn Geest. We zouden het regelmatig aan elkaar kunnen vragen: zeg uh, wat heb jij de laatste tijd geleerd van de heilige Geest, heeft Hij nog dingen aan je geopenbaard, heeft Hij nog tot je gesproken? Heb je Zijn kracht ervaren en Zijn gaven gebruikt om de kerk op te bouwen en anderen te helpen? Het verhaal gaat namelijk nog steeds verder...
Maar wanneer de heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht ontvangen en van mij getuigen in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde.’ (Handelingen 1:8)